De cursisten lezen een verhaal (eventueel als huistaak thuis laten lezen). Daarna wordt er over dit verhaal gesproken a.d.h.v. de vragendobbelsteen.
De vragendobbelsteen is een pocketcube waarbij je in de vakjes kaarten steekt met daarop de vraagwoorden 'wie, wat, waar, wanneer, hoe en waarom'.
De vragendobbelsteen is een pocketcube waarbij je in de vakjes kaarten steekt met daarop de vraagwoorden 'wie, wat, waar, wanneer, hoe en waarom'.

Cursisten gooien de dobbelsteen naar elkaar. De cursist die de dobbelsteen vangt, maakt een vraag met het vraagwoord dat in het bovenste vak van de dobbelsteen ligt. Deze vraagt gaat uiteraard over het verhaal dat ze gelezen hebben. Wanneer deze vraag beantwoord is, wordt de dobbelsteen naar een volgende cursist gegooid.
Door vragen over het verhaal te verzinnen, gaan de cursisten sowieso nadenken over het verhaal - meer nog zelfs dan enkel door vragen die jij zelf stelt te beantwoorden. Aanvankelijk stellen ze 'gemakkelijke' en de meest voor de hand liggende vragen, maar daarna wordt het steeds moeilijker. Soms maken ze ook vragen waarop het antwoord niet meteen in de tekst terug te vinden is, en sporen ze de andere cursisten dan aan om te fantaseren. Dit ga ik zeker niet ontmoedigen, integendeel zelfs. op zo'n moment zie je meteen wie zich kan inleven in een tekst en wie niet.
Wil je de oefening extra moeilijk maken? Dan kan je werken met 2 dobbelstenen. In de vakjes van de 2de pocketcube zitten dan kaarten met daarop de woorden 'is, heeft, moet, kan, wil en mag'. In dat geval moeten de cursisten een vraag maken met de combinatie van het vraagwoord én het woord die in de bovenste vakjes van de dobbelstenen liggen.
Door vragen over het verhaal te verzinnen, gaan de cursisten sowieso nadenken over het verhaal - meer nog zelfs dan enkel door vragen die jij zelf stelt te beantwoorden. Aanvankelijk stellen ze 'gemakkelijke' en de meest voor de hand liggende vragen, maar daarna wordt het steeds moeilijker. Soms maken ze ook vragen waarop het antwoord niet meteen in de tekst terug te vinden is, en sporen ze de andere cursisten dan aan om te fantaseren. Dit ga ik zeker niet ontmoedigen, integendeel zelfs. op zo'n moment zie je meteen wie zich kan inleven in een tekst en wie niet.
Wil je de oefening extra moeilijk maken? Dan kan je werken met 2 dobbelstenen. In de vakjes van de 2de pocketcube zitten dan kaarten met daarop de woorden 'is, heeft, moet, kan, wil en mag'. In dat geval moeten de cursisten een vraag maken met de combinatie van het vraagwoord én het woord die in de bovenste vakjes van de dobbelstenen liggen.