Woorden leren - Theorie
Onderstaande tekst van Marianne Verhallen over het aanleren van nieuwe woorden/uitbreiden van woordenschat vond ik op de website van "School aan zet", een aanrader om te lezen!
tekst_marianne_verhallen.pdf | |
File Size: | 7868 kb |
File Type: |
Woorden leren en inoefenen - Lessuggesties
Woorden aanbrengen via TPR
Ik gebruik vaak de TPR-aanpak om nieuwe woorden aan te brengen. In tegenstelling tot wat velen denken, vraagt dit wel een goede voorbereiding van je les! De kunst bestaat er immers in om goed te doseren en het juiste tempo te vinden. Nog al te vaak trap ik in de val om teveel woorden ineens te willen aanbrengen. Maar als het goed zit, dan zit het ook echt goed ;-)
Woorden oefenen met kleurkaarten / cijferkaarten
Voor deze oefening heb je eigenlijk een magnetisch bord en magneetjes nodig (tenzij je op de grond werkt ;-)).
Hang eerst gekleurde bladen (van elke kleur één) aan het bord - minstens A4-formaat.
Vervolgens deel je de fotokaarten met de in te oefenen woorden uit. Je geeft opdrachten, waarbij cursisten de fotokaarten zo snel mogelijk op een gekleurd blad moeten hangen (bijvoorbeeld "Hang de foto met het brood op het groene blad/papier").
Deze oefening is een stuk moeilijker dan pakweg "Toon het brood". Het is immers veel moeilijker om het woord 'brood' te "distilleren" uit de klankenbrij die "Hang de foto met het brood op het groene blad papier" vormt.
Met deze oefening kan je gemakkelijk differentiëren. Aan de zwakkere cursisten geef je de makkelijkste woorden. Bij die cursisten geef je in dat geval geen opdrachten zoals hierboven, maar vraag je eerst "Wie heeft het brood?", vervolgens vraag je "Waar is het groene blad papier?" en tenslotte zeg je "Hang de foto met het brood op het groene blad papier".
In plaats van gekleurde bladen kan je voor deze oefening ook A4-bladen met getallen gebruiken (idem bladen met verschillende klokken).
Denk hierbij goed na waarop je de focus wil leggen. Wil je vooral oefenen op de nieuwe woorden, schrijf dan 'gemakkelijke' getallen op de bladen. Zijn de woorden al vrij goed gekend en wil je ze nog eerder nog eens aanbieden om ze te "onderhouden", dan kan je 'moeilijke' getallen op de bladen schrijven.
Hang eerst gekleurde bladen (van elke kleur één) aan het bord - minstens A4-formaat.
Vervolgens deel je de fotokaarten met de in te oefenen woorden uit. Je geeft opdrachten, waarbij cursisten de fotokaarten zo snel mogelijk op een gekleurd blad moeten hangen (bijvoorbeeld "Hang de foto met het brood op het groene blad/papier").
Deze oefening is een stuk moeilijker dan pakweg "Toon het brood". Het is immers veel moeilijker om het woord 'brood' te "distilleren" uit de klankenbrij die "Hang de foto met het brood op het groene blad papier" vormt.
Met deze oefening kan je gemakkelijk differentiëren. Aan de zwakkere cursisten geef je de makkelijkste woorden. Bij die cursisten geef je in dat geval geen opdrachten zoals hierboven, maar vraag je eerst "Wie heeft het brood?", vervolgens vraag je "Waar is het groene blad papier?" en tenslotte zeg je "Hang de foto met het brood op het groene blad papier".
In plaats van gekleurde bladen kan je voor deze oefening ook A4-bladen met getallen gebruiken (idem bladen met verschillende klokken).
Denk hierbij goed na waarop je de focus wil leggen. Wil je vooral oefenen op de nieuwe woorden, schrijf dan 'gemakkelijke' getallen op de bladen. Zijn de woorden al vrij goed gekend en wil je ze nog eerder nog eens aanbieden om ze te "onderhouden", dan kan je 'moeilijke' getallen op de bladen schrijven.
Eén-op-één-oefenen met fotokaartjes
Elke cursist krijgt een fotokaartje. Voor de oefening begint, ga je bij alle cursisten nog eens extra checken of ze het woord op hun kaartje kennen. Op jouw startsein lopen de cursisten door elkaar in de klas. Zij tonen hun kaartje aan elkaar en benoemen wat er op hun kaartje staat. Bij de 2de oefenronde zeggen de cursisten niet wat er op hun eigen kaartje staat, maar wat er op het kaartje van de persoon tegenover hen staat. Vooraf moet je wel duidelijk maken dat ze mekaar ook moeten controleren en verbeteren indien ze een fout woord zeggen. Doorgaans vinden de cursisten dit een leuke werkvorm, zeker wanneer je er op hamert dat de verantwoordelijkheid voor het leren echt bij hen ligt. Ik merk vaak dat ze echt goed luisteren naar elkaar en vragen om een woord te herhalen of het woord verbeteren.
Ook met deze oefenvorm kan je goed differentiëren. De sterkste cursisten geef je een moeilijk woord, de zwakkere cursisten geef je dan weer een makkelijk woord.
Ook met deze oefenvorm kan je goed differentiëren. De sterkste cursisten geef je een moeilijk woord, de zwakkere cursisten geef je dan weer een makkelijk woord.
Fotokaartjes wisselen
Deze oefening is een logisch vervolg op de vorige oefening, maar wordt pas aangeboden wanneer alle woorden min of meer gekend zijn (in de laatste fase van het vastleggen, zeg maar). In tegenstelling tot de vorige oefening houden de cursisten niet de hele oefening hetzelfde kaartje in hun hand, maar wisselen ze telkens van kaartje.
Woordenestafette
Een leuke manier om na te gaan welke woorden je cursisten onthouden hebben (nadat je rond een bepaald thema hebt gewerkt), is een woorden-estafette houden.
Je deelt je klas hiervoor in 2 groepen. Je maakt 2 kolommen op het bord, bovenaan schrijf je het thema en je geeft aan elke groep één kleurkrijt (of kleurstift indien je met een whiteboard werkt).
Op jouw startsein loopt er van elke groep een cursist naar het bord. Ze schrijven 1 woord, dat te maken heeft met dit thema, in hun kolom en daarna lopen ze zo snel mogelijk terug naar hun groep om de stift door te geven aan de volgende cursist die dan een woord op het bord gaat schrijven.
Welke groep vindt de meeste woorden? Wie schrijft het minste fouten? Woorden die in beide kolommen staan tellen niet mee (tenzij het woord in de ene kolom foutloos geschreven staat en in de andere niet).
Deze oefening is uiteraard niet geschikt voor cursisten van alfa A.1. Maar in een alfa 1.2. (of in een groep met gealfabetiseerde cursisten) kan je dit zeker uitproberen. Ambiance verzekerd!
Je deelt je klas hiervoor in 2 groepen. Je maakt 2 kolommen op het bord, bovenaan schrijf je het thema en je geeft aan elke groep één kleurkrijt (of kleurstift indien je met een whiteboard werkt).
Op jouw startsein loopt er van elke groep een cursist naar het bord. Ze schrijven 1 woord, dat te maken heeft met dit thema, in hun kolom en daarna lopen ze zo snel mogelijk terug naar hun groep om de stift door te geven aan de volgende cursist die dan een woord op het bord gaat schrijven.
Welke groep vindt de meeste woorden? Wie schrijft het minste fouten? Woorden die in beide kolommen staan tellen niet mee (tenzij het woord in de ene kolom foutloos geschreven staat en in de andere niet).
Deze oefening is uiteraard niet geschikt voor cursisten van alfa A.1. Maar in een alfa 1.2. (of in een groep met gealfabetiseerde cursisten) kan je dit zeker uitproberen. Ambiance verzekerd!
Woordenschat inoefenen tijdens het "samenstellen van groepjes"
Wanneer ik mijn klas in groepjes wil laten werken, dan maak ik vaak gebruik van "groeperingskaartjes". Afhankelijk van het thema waarmee ik bezig ben (of dat ik wil herhalen), deel ik kaartjes met foto's (over dat thema) uit. Ik geef vooraf een bepaalde vraag op die de cursisten aan elkaar moeten stellen en indien zij hetzelfde kaartje (lees: antwoord) hebben, dan moeten zij daarna ook samenwerken.
De cursisten mogen hierbij hun kaartje niet aan elkaar tonen.
De cursisten mogen hierbij hun kaartje niet aan elkaar tonen.
Bij de eerste set stelt cursist A de vraag "Wat eet jij graag?". Cursist B antwoordt met de foto op het kaartje (Voorbeeld: ik eet graag kiwi). Indien cursist A dezelfde foto heeft, antwoordt hij/zij "Ik ook" (en werken ze samen in hetzelfde groepje). Indien cursist A een andere foto heeft, antwoordt hij/zij "Ik niet, ik eet liever ..." en gaat hij/zij verder op zoek naar zijn/haar teamgenoten.
Bij de tweede set hoort de vraag "Waar woon jij?"
Bij de derde set hoort de vraag "Hoe kom jij naar school?"
Vooraf worden de vragen en antwoorden besproken en indien nodig kort ingeoefend. Bij de start van "de zoektocht naar de teamgenoten" vermeld ik ook steeds hoeveel cursisten er in één groepje zitten. Dit is een leuke oefening om woordenschat en/of een vraag en antwoord nog eens in te oefenen en tegelijkertijd worden de cursisten in groepjes ingedeeld voor een volgende oefening.
Hieronder kan je de 3 bovenstaande (en nog meer) sets downloaden.
Bij de tweede set hoort de vraag "Waar woon jij?"
Bij de derde set hoort de vraag "Hoe kom jij naar school?"
Vooraf worden de vragen en antwoorden besproken en indien nodig kort ingeoefend. Bij de start van "de zoektocht naar de teamgenoten" vermeld ik ook steeds hoeveel cursisten er in één groepje zitten. Dit is een leuke oefening om woordenschat en/of een vraag en antwoord nog eens in te oefenen en tegelijkertijd worden de cursisten in groepjes ingedeeld voor een volgende oefening.
Hieronder kan je de 3 bovenstaande (en nog meer) sets downloaden.
set_groeperingskaartjes.pdf | |
File Size: | 1417 kb |
File Type: |
Woorden dobbelen
Een pocketcube is een dobbelsteen met aan de zijkanten doorzichtige vakjes. In die vakjes kan je kaarten met foto's, woorden of korte zinnen steken. Ik steek kaarten met foto's over het thema waarrond er gewerkt wordt in de vakjes.
De cursisten gooien de dobbelsteen naar elkaar. De cursist die de dobbelsteen vangt, vertelt iets over of maakt een zin met het woord op de foto dat in het bovenste vak van de dobbelsteen ligt. Vervolgens gooit hij/zij de dobbelsteen naar een volgende cursist. Uiteraard mag er geen 2 keer hetzelfde over een foto gezegd worden. Doel van deze oefening is zoveel mogelijk te associëren bij het woord en het woord in zoveel mogelijk contexten te gebruiken. |
Zoek de outsider
Hang telkens reeksen van 4 foto's aan het bord. In elke reeks is er één foto die niet bij de 3 anderen hoort. Cursisten moeten verwoorden welke foto niet in het rijtje thuishoort en waarom.
In de eerste reeks is het duidelijk dat het om de gom gaat. De tweede reeks is moeilijker. Je kan immers met alle voorwerpen op de foto's schrijven, maar met krijt schrijf je op het bord en (normaliter) niet op papier.
Dit kan echt tot pittige discussies leiden, maar dat geeft niet - integendeel! Hoe meer discussie, hoe meer de cursisten de woorden gaan gebruiken en hoe beter ze deze zullen onthouden.
In de eerste reeks is het duidelijk dat het om de gom gaat. De tweede reeks is moeilijker. Je kan immers met alle voorwerpen op de foto's schrijven, maar met krijt schrijf je op het bord en (normaliter) niet op papier.
Dit kan echt tot pittige discussies leiden, maar dat geeft niet - integendeel! Hoe meer discussie, hoe meer de cursisten de woorden gaan gebruiken en hoe beter ze deze zullen onthouden.
Welk woord maak je met de eerste letters van ...?
Hang foto's aan het bord, waarvan de cursisten met de eerste letter een nieuw woord kunnen vormen.
In dit geval is dit "klok - acht - stoel - tas" en met de k, a, s en t kan je uiteraard het woord "kast" maken.
Echt niet zo gemakkelijk als het misschien wel lijkt! Deze oefening vraagt immers heel wat van de cursisten. Ze moeten niet alleen de woorden kennen, maar ook de eerste letter kunnen discrimineren en vervolgens moeten ze een beroep kunnen doen op hun auditief én temporeel geheugen.
In dit geval is dit "klok - acht - stoel - tas" en met de k, a, s en t kan je uiteraard het woord "kast" maken.
Echt niet zo gemakkelijk als het misschien wel lijkt! Deze oefening vraagt immers heel wat van de cursisten. Ze moeten niet alleen de woorden kennen, maar ook de eerste letter kunnen discrimineren en vervolgens moeten ze een beroep kunnen doen op hun auditief én temporeel geheugen.
Woorden 'vrij' rubriceren
De cursisten gaan in groepjes zitten. Elk groepje krijgt een zelfde stapel fotokaartjes. Zij moeten nu samen die foto's rubriceren, maar ze mogen daarbij zelf kiezen welke rubrieken ze maken. Elke foto moet bij een bepaalde rubriek ondergebracht worden.
Wanneer alle groepjes klaar zijn, worden de rubrieken vergeleken en verwoorden de cursisten welke woorden ze onder welke 'noemer' gerubriceerd hebben en waarom.
Ook bij deze oefening ontstaan er soms pittige discussies, maar - des te beter!
Wanneer alle groepjes klaar zijn, worden de rubrieken vergeleken en verwoorden de cursisten welke woorden ze onder welke 'noemer' gerubriceerd hebben en waarom.
Ook bij deze oefening ontstaan er soms pittige discussies, maar - des te beter!
Ben ik een banaan?
Toen mijn kinderen nog klein waren, speelden ze graag het spel "Ben ik een banaan?". Op een bepaalde dag - het was Suikerfeest en ik verwachtte die dag niet zoveel cursisten - nam ik het spel mee naar de klas. Ik veranderde de instructies als volgt:
Eén cursist kwam vooraan in de klas zitten en deed een hoofdband om met daarin een foto van een voorwerp waarvan de naam gekend was. De andere cursisten moesten om de beurt iets zeggen over het voorwerp op de foto. Wanneer de cursist vooraan dacht het voorwerp te kennen, mocht hij/zij het woord in mijn oor fluisteren. Pas wanneer iedereen iets over het voorwerp gezegd had, mocht de cursist vooraan hardop zeggen welk voorwerp er volgens hem/haar op de foto stond - dit om te vermijden dat hij/zij al na één hint het antwoord zou geven en de andere cursisten niet meer aan het woord kwamen. |
De meeste cursisten spelen dit spel heel graag en vaak krijg je hilarische toestanden. Om te vermijden dat de sterkste cursisten het hardst roepen en meteen de gemakkelijkste hints "weggeven", gebruik ik microkaartjes. Eén microkaartje staat voor één antwoordbeurt (in dit geval het geven van een hint). De cursisten mogen niet zomaar een hint roepen, maar steken hun microkaartje omhoog wanneer ze iets willen zeggen. Ik laat dan meestal eerst de zwakkere cursisten aan het woord (wanneer zij hun kaartje omhoog steken) zodat de sterkere cursisten uitgedaagd worden om moeilijkere hints te geven. Op die manier krijg je een win-winsituatie, zowel voor de zwakkere cursisten als voor de sterkere cursisten.