Technisch lezen en schrijven - vervolg
Aanbrengen van de kernwoorden bij het nieuwe referentiewoord
Doel: De cursisten kunnen de analyse-synthese maken bij de nieuwe kernwoorden.
Het is heel belangrijk dat de cursisten de woorden bij de foto's (de zogenaamde kernwoorden) kennen. Het gaat hem hier niet zozeer om het aanbrengen van nieuwe woordenschat op zich. Je moet de kernwoorden eerder zien als 'tools' om met de nieuwe letters aan de slag te gaan en zo te leren lezen en schrijven.
Toon de dia met de foto's van de kernwoorden. Op deze dia staat ook een GRoBl-kaart afgebeeld. Indien je zonder PowerPointpresentatie werkt, gebruik je de foto's van de kernwoorden en de vergrote kopie van de GRoBl-kaart. Overloop elke foto en vraag telkens "Wat zie je hier? Welk woord is dat? Wat hoor je vooraan in het woord? Welke letter is dat? (hang daarbij de juiste bordletter op het eerste vakje). Wat hoor je in het midden? Welke letter is dat? En welke klank hoor ik het laatst?"
Op die manier worden alle foto's (kernwoorden) overlopen. Indien nodig wordt deze oefening nog eens herhaald.
Een paar cursisten komen om de beurt naar het bord. Leerkracht benoemt in willekeurige volgorde de foto's, de cursisten tonen de juiste foto (doe dit tot je merkt dat de woorden gekend zijn).
De cursisten nemen hun schrift met schrijflijnen en een pen.
Opmerkingen:
Vervolgens ga je bij elke cursist kijken. Vraag daarbij eerst aan de cursist om het woord dat hij/zij opgeschreven heeft hardop te lezen. Indien de cursist het woord leest zoals het zou moeten zijn terwijl hij/zij het in werkelijkheid fout geschreven heeft, vraag je om het woord eerst letter per letter te lezen en vervolgens volledig.
Dit zal in deze fase vaak nog moeilijk zijn. Help de cursist indien het niet lukt door de letters te herhalen en vervolgens zelf het volledige woord dat hij/zij geschreven heeft.
De cursist herhaalt nogmaals het woord dat hij/zij geschreven heeft. Vervolgens toon je de foto van het kernwoord en verwoord je het kernwoord. Je herhaalt het woord dat de cursist geschreven heeft en je vraagt of deze woorden dezelfde zijn (eventueel een paar keer op dezelfde manier herhalen) en of de cursist het woord dus juist geschreven heeft. Wanneer dit zo is, toon je je waardering. Wanneer de cursist het woord fout geschreven heeft, herhaal je het woord een paar keer en vraag je welke letter de cursist fout geschreven heeft. Indien nodig overloop je letter per letter. Dit tot het woord uiteindelijk correct geschreven is (en ook dan positieve feedback geven!).
Wanneer je aan de cursisten vraagt of ze het woord juist geschreven hebben, zijn vele cursisten geneigd om te zeggen dat ze het fout hebben, terwijl dit niet noodzakelijk zo is. Toch blijf ik dit vragen, ook al hebben ze het woord juist geschreven. Op die manier leer je hen een kritische houding aan te nemen ten opzichte van wat ze doen.
Het is belangrijk om niet alleen na te gaan of de klankletterkoppeling juist is, maar ook de vormcorrectheid van de letters. Dit is belangrijk. Ik heb heel lang gewerkt met de letterenvelopjes waarbij mijn cursisten de letters die ze in een woord hoorden moesten neerleggen. Ondertussen laat ik de cursisten de woorden steeds meer schrijven - zij het in cursief blokschrift. En wat blijkt? Ze lezen alsmaar beter. Ik haalde mijn inspiratie hiervoor bij Erik Moonen. Meer informatie vind je op zijn website www.alfabetcode.be/.
Vooral de zwakkere lezers zijn er echt mee gebaat om de letters zelf te schrijven. Ik vermoed dat dit te maken heeft met het feit dat ze meer aandacht krijgen voor de vorm van de letters indien ze deze moeten schrijven. De 'b' en de 'p' hebben allebei een "beentje", maar het ene beentje begint "bovenaan" en eindigt op de schrijflijn, het andere beentje begint boven de schrijflijn en gaat naar beneden. Door meer te laten schrijven, ga je automatisch meer aandacht geven aan vormcorrectheid (mits je als leerkracht hamert op een correcte schrijfwijze van de letters, uiteraard). Wie een correct beeld heeft van de vorm van een letter, gaat die letter ook gemakkelijker herkennen bij het lezen. Gebruik eventueel de pdf van de Stichting Schriftontwikkeling om de vorm van de letter en de “letterroute” nog eens te tonen indien nodig.
Deel de flitswoorden die bij de foto's horen uit, de cursisten hangen de flitswoorden onder de juiste foto. Deze oefening herhaal je een paar keer.
Vervolgens worden niet de woordkaartjes, maar de fotokaartjes van het bord gehaald en aan de cursisten uitgedeeld. De cursisten hangen de foto's boven de juiste woorden. Dit is een stuk moeilijker, want nu moeten de cursisten veel meer lezen. Wanneer ze een flitskaartje krijgen, moeten ze immers alleen het woord op hun flitskaartje lezen en op zoek gaan naar de corresponderende foto. Wanneer ze echter een fotokaartje krijgen, moeten ze alle woorden op het bord lezen tot ze het juiste woord gevonden hebben.
Tussendoor wissel je best de woordkaartjes eens van plaats. Sommige cursisten hebben immers een zeer goed geheugen. Ze onthouden de plaats van de foto/het woord en lezen de woorden bijgevolg de woorden niet meer.
Tenslotte krijgen de cursisten de bladen met de draaikaartjes. Ze knippen de foto’s en de woorden uit en leggen de woorden vervolgens onder de corresponderende foto’s. Controleer bij elke cursist of de woorden juist gematcht zijn. Indien dit het geval is, krijgt de cursist een pot lijm zodat hij/zij de woorden op de achterzijde van de foto’s kan kleven.
Ik geef mijn cursisten bij de start van de module een grote envelop en telkens wanneer een nieuw referentiewoord wordt aangebracht, krijgen zij de bijbehorende draaikaartjes. Op die manier kunnen ze zowel thuis als in de klas zelfstandig aan de slag om de nieuwe woorden te leren lezen en schrijven (aanbrengen van leerstrategieën).
Ik vind draaikaartjes bijzonder handig tijdens een carrousselmoment, zowel om individueel mee te werken, als om per 2 mee te werken.
Het is heel belangrijk dat de cursisten de woorden bij de foto's (de zogenaamde kernwoorden) kennen. Het gaat hem hier niet zozeer om het aanbrengen van nieuwe woordenschat op zich. Je moet de kernwoorden eerder zien als 'tools' om met de nieuwe letters aan de slag te gaan en zo te leren lezen en schrijven.
Toon de dia met de foto's van de kernwoorden. Op deze dia staat ook een GRoBl-kaart afgebeeld. Indien je zonder PowerPointpresentatie werkt, gebruik je de foto's van de kernwoorden en de vergrote kopie van de GRoBl-kaart. Overloop elke foto en vraag telkens "Wat zie je hier? Welk woord is dat? Wat hoor je vooraan in het woord? Welke letter is dat? (hang daarbij de juiste bordletter op het eerste vakje). Wat hoor je in het midden? Welke letter is dat? En welke klank hoor ik het laatst?"
Op die manier worden alle foto's (kernwoorden) overlopen. Indien nodig wordt deze oefening nog eens herhaald.
Een paar cursisten komen om de beurt naar het bord. Leerkracht benoemt in willekeurige volgorde de foto's, de cursisten tonen de juiste foto (doe dit tot je merkt dat de woorden gekend zijn).
De cursisten nemen hun schrift met schrijflijnen en een pen.
Opmerkingen:
- Bij deze oefening schrijven de cursisten met een balpen. Let er op dat alle cursisten een degelijke balpen (met geen al te dikke punt) hebben. Potloden (of lumocolorstiften) zijn hier niet echt geschikt. Woorden die hiermee geschreven zijn, kunnen immers makkelijk uitgeveegd worden. En dat is niet de bedoeling! Het is beter om de woorden te laten staan en de fouten aan te duiden + het correcte woord te laten overschrijven. De ervaring heeft ook uitgewezen dat cursisten beter nadenken vooraleer ze beginnen te schrijven wanneer ze een balpen gebruiken – net omdat ze het woord niet meer kunnen uitvegen.
- Het is handig indien de tafels in blokken staan zodat de cursisten min of meer per niveau zitten. Voor deze oefening ga je dan het best bij de tafel van de zwakste cursisten staan.
Vervolgens ga je bij elke cursist kijken. Vraag daarbij eerst aan de cursist om het woord dat hij/zij opgeschreven heeft hardop te lezen. Indien de cursist het woord leest zoals het zou moeten zijn terwijl hij/zij het in werkelijkheid fout geschreven heeft, vraag je om het woord eerst letter per letter te lezen en vervolgens volledig.
Dit zal in deze fase vaak nog moeilijk zijn. Help de cursist indien het niet lukt door de letters te herhalen en vervolgens zelf het volledige woord dat hij/zij geschreven heeft.
De cursist herhaalt nogmaals het woord dat hij/zij geschreven heeft. Vervolgens toon je de foto van het kernwoord en verwoord je het kernwoord. Je herhaalt het woord dat de cursist geschreven heeft en je vraagt of deze woorden dezelfde zijn (eventueel een paar keer op dezelfde manier herhalen) en of de cursist het woord dus juist geschreven heeft. Wanneer dit zo is, toon je je waardering. Wanneer de cursist het woord fout geschreven heeft, herhaal je het woord een paar keer en vraag je welke letter de cursist fout geschreven heeft. Indien nodig overloop je letter per letter. Dit tot het woord uiteindelijk correct geschreven is (en ook dan positieve feedback geven!).
Wanneer je aan de cursisten vraagt of ze het woord juist geschreven hebben, zijn vele cursisten geneigd om te zeggen dat ze het fout hebben, terwijl dit niet noodzakelijk zo is. Toch blijf ik dit vragen, ook al hebben ze het woord juist geschreven. Op die manier leer je hen een kritische houding aan te nemen ten opzichte van wat ze doen.
Het is belangrijk om niet alleen na te gaan of de klankletterkoppeling juist is, maar ook de vormcorrectheid van de letters. Dit is belangrijk. Ik heb heel lang gewerkt met de letterenvelopjes waarbij mijn cursisten de letters die ze in een woord hoorden moesten neerleggen. Ondertussen laat ik de cursisten de woorden steeds meer schrijven - zij het in cursief blokschrift. En wat blijkt? Ze lezen alsmaar beter. Ik haalde mijn inspiratie hiervoor bij Erik Moonen. Meer informatie vind je op zijn website www.alfabetcode.be/.
Vooral de zwakkere lezers zijn er echt mee gebaat om de letters zelf te schrijven. Ik vermoed dat dit te maken heeft met het feit dat ze meer aandacht krijgen voor de vorm van de letters indien ze deze moeten schrijven. De 'b' en de 'p' hebben allebei een "beentje", maar het ene beentje begint "bovenaan" en eindigt op de schrijflijn, het andere beentje begint boven de schrijflijn en gaat naar beneden. Door meer te laten schrijven, ga je automatisch meer aandacht geven aan vormcorrectheid (mits je als leerkracht hamert op een correcte schrijfwijze van de letters, uiteraard). Wie een correct beeld heeft van de vorm van een letter, gaat die letter ook gemakkelijker herkennen bij het lezen. Gebruik eventueel de pdf van de Stichting Schriftontwikkeling om de vorm van de letter en de “letterroute” nog eens te tonen indien nodig.
Deel de flitswoorden die bij de foto's horen uit, de cursisten hangen de flitswoorden onder de juiste foto. Deze oefening herhaal je een paar keer.
Vervolgens worden niet de woordkaartjes, maar de fotokaartjes van het bord gehaald en aan de cursisten uitgedeeld. De cursisten hangen de foto's boven de juiste woorden. Dit is een stuk moeilijker, want nu moeten de cursisten veel meer lezen. Wanneer ze een flitskaartje krijgen, moeten ze immers alleen het woord op hun flitskaartje lezen en op zoek gaan naar de corresponderende foto. Wanneer ze echter een fotokaartje krijgen, moeten ze alle woorden op het bord lezen tot ze het juiste woord gevonden hebben.
Tussendoor wissel je best de woordkaartjes eens van plaats. Sommige cursisten hebben immers een zeer goed geheugen. Ze onthouden de plaats van de foto/het woord en lezen de woorden bijgevolg de woorden niet meer.
Tenslotte krijgen de cursisten de bladen met de draaikaartjes. Ze knippen de foto’s en de woorden uit en leggen de woorden vervolgens onder de corresponderende foto’s. Controleer bij elke cursist of de woorden juist gematcht zijn. Indien dit het geval is, krijgt de cursist een pot lijm zodat hij/zij de woorden op de achterzijde van de foto’s kan kleven.
Ik geef mijn cursisten bij de start van de module een grote envelop en telkens wanneer een nieuw referentiewoord wordt aangebracht, krijgen zij de bijbehorende draaikaartjes. Op die manier kunnen ze zowel thuis als in de klas zelfstandig aan de slag om de nieuwe woorden te leren lezen en schrijven (aanbrengen van leerstrategieën).
Ik vind draaikaartjes bijzonder handig tijdens een carrousselmoment, zowel om individueel mee te werken, als om per 2 mee te werken.
- Individueel: De cursisten nemen hun draaikaartjes en leggen die in een stapeltje (met de foto’s bovenaan) op hun tafel. Zij nemen de bovenste foto en schrijven het corresponderende woord in hun schrift of op de achterzijde van kopieerblad 4a indien je met lumocolorstiften werkt. Vervolgens draaien ze het kaartje om en controleren ze of ze het woord correct geschreven hebben. Is dat zo, dan steken ze het kaartje in hun envelop. Zo niet, steken ze het kaartje onderaan de stapel.
- Per 2: De kaartjes liggen in een stapeltje (met de woorden bovenaan). Cursist A neemt een kaartje van de stapel en toont het kaartje (het woord) aan cursist B – let er op dat cursist B de foto niet door het kaartje kan zien. Cursist B leest het woord, cursist A controleert via de foto of het woord correct gelezen is. Het kaartje wordt vervolgens met de foto bovenaan op de tafel gelegd. Beide cursisten schrijven het woord en controleren nadien door het kaartje om te draaien.
Hoor je hetzelfde of niet?
Doel: De cursisten kunnen de aangebrachte klanken auditief discrimineren.
De cursisten nemen hun juist/fout-kaartjes. Jij zegt telkens 2 woorden na elkaar. De 2 woorden moeten dezelfde zijn. Indien dit zo is, steken de cursisten het juist-kaartje omhoog. Indien je 2 verschillende woorden zegt, steken de cursisten het fout-kaartje omhoog.
De cursisten nemen hun juist/fout-kaartjes. Jij zegt telkens 2 woorden na elkaar. De 2 woorden moeten dezelfde zijn. Indien dit zo is, steken de cursisten het juist-kaartje omhoog. Indien je 2 verschillende woorden zegt, steken de cursisten het fout-kaartje omhoog.
Wisselrijtjes lezen (in verschillende lessen herhalen)
Je leest de wisselrijtjes op het blad hardop voor, de cursisten 'volgen mee'. Wijs daarbij op de moeilijkheden (bijvoorbeeld: clusters, letters die op het einde van een woord anders uitgesproken worden, ...).
Daarna worden de wisselrijtjes 'in koor' gelezen en dit verschillende keren. Je boekt veel meer resultaten met koorlezen, dan met individueel lezen. Bij individueel lezen is eigenlijk voornamelijk (en soms enkel) de cursist die op dat moment leest, aan het werk. Zowel de sterkere als de zwakkere cursisten haken op dat moment vaak af. De sterkere cursisten vinden het vaak niet nodig om mee te volgen, de zwakkere cursisten zijn soms al meteen "de draad kwijt" en weten dan hoegenaamd niet waar op het blad die ene cursist aan het lezen is. Met koorlezen verplicht je iedereen om op hetzelfde moment te lezen. De sterkere cursisten houden er het tempo in, de zwakkere cursisten krijgen daardoor hun broodnodige oefenmomenten.
Na een paar keer koorlezen kan je de cursisten in kleinere groepen laten lezen (nog niet individueel!). Daarbij gelden de volgende regels:
Je kan ook de wisselrijtjes laten nummeren. Je leest willekeurig op het blad een rijtje voor, de cursisten zoeken welk rijtje je voorgelezen hebt en ze nummeren dit rijtje. Bij de verbetering lezen de cursisten om de beurt (eventueel per 2 indien cursisten niet graag lezen) een rijtje. Deze oefening hoef je niet per se meteen na het koorlezen te doen. Men kan dit ook doen in een volgende les.
Daarna worden de wisselrijtjes 'in koor' gelezen en dit verschillende keren. Je boekt veel meer resultaten met koorlezen, dan met individueel lezen. Bij individueel lezen is eigenlijk voornamelijk (en soms enkel) de cursist die op dat moment leest, aan het werk. Zowel de sterkere als de zwakkere cursisten haken op dat moment vaak af. De sterkere cursisten vinden het vaak niet nodig om mee te volgen, de zwakkere cursisten zijn soms al meteen "de draad kwijt" en weten dan hoegenaamd niet waar op het blad die ene cursist aan het lezen is. Met koorlezen verplicht je iedereen om op hetzelfde moment te lezen. De sterkere cursisten houden er het tempo in, de zwakkere cursisten krijgen daardoor hun broodnodige oefenmomenten.
Na een paar keer koorlezen kan je de cursisten in kleinere groepen laten lezen (nog niet individueel!). Daarbij gelden de volgende regels:
- In eerste instantie maak je groepjes van 4 à 5 mensen, waarin zowel sterke als zwakke cursisten zitten.
- Kies je er daarna voor om homogene (qua leesniveau) groepjes te laten lezen, dan geldt: hoe zwakker de lezers, hoe groter het groepje.
- Pas geleidelijk aan ga je naar trio's en duo's.
Je kan ook de wisselrijtjes laten nummeren. Je leest willekeurig op het blad een rijtje voor, de cursisten zoeken welk rijtje je voorgelezen hebt en ze nummeren dit rijtje. Bij de verbetering lezen de cursisten om de beurt (eventueel per 2 indien cursisten niet graag lezen) een rijtje. Deze oefening hoef je niet per se meteen na het koorlezen te doen. Men kan dit ook doen in een volgende les.
Kernwoorden analyseren
Doel: De cursisten kunnen de kernwoorden analyseren en synthetiseren.
Een cursist komt vooraan in de klas zitten en krijgt de stapel met de foto's van de kernwoorden. De flitswoorden die bij de foto's horen, worden uitgedeeld aan de andere cursisten.
De cursist vooraan neemt een foto en splitst het woord op in afzonderlijke klanken. De andere cursisten luisteren en indien het woord dat opgesplitst wordt overeenkomt met het woord (de foto) op hun fotokaartje, steken ze dit kaartje omhoog. Na een 5-tal woorden wisselen van cursist.
Een cursist komt vooraan in de klas zitten en krijgt de stapel met de foto's van de kernwoorden. De flitswoorden die bij de foto's horen, worden uitgedeeld aan de andere cursisten.
De cursist vooraan neemt een foto en splitst het woord op in afzonderlijke klanken. De andere cursisten luisteren en indien het woord dat opgesplitst wordt overeenkomt met het woord (de foto) op hun fotokaartje, steken ze dit kaartje omhoog. Na een 5-tal woorden wisselen van cursist.
Rijmwoorden zoeken
Doel: Eindrijm van woorden herkennen en kunnen aangeven welke woorden hetzelfde eindrijm hebben.
Schrijf een 8-tal woorden op het bord, de cursisten schrijven deze woorden over op een blad papier. Dicteer vervolgens woorden, de cursisten schrijven deze woorden naast het juiste rijmwoord. Indien ze tenslotte nog andere woorden kennen die rijmen op de rijmwoorden op het bord, worden die naast het corresponderende rijmwoord geschreven.
Deze oefening vergt heel wat voorbereiding, zeker wanneer je ze voor het eerst uitvoert. De cursisten moeten immers goed begrijpen wat je bedoelt met rijmwoorden en dat is nu net niet zo makkelijk om uit te leggen. In principe werken ze al met rijmwoorden in de fase van het voorbereidend lezen en schrijven, maar het gebeurt toch vaak dat ze het niet meer weten. In dat geval moet je er nog even op terugkomen. Ik doe dat meestal als volgt:
Na het lezen van wisselrijtjes, schrijf ik een wisselrijtje met wisselende initiaalklank op het bord.
Bijvoorbeeld:
lat
kat
mat
rat
Ik vraag aan de cursisten welke letter er in elk woordje hetzelfde is. Meestal krijg je dan als antwoord: de 'a'. Ik onderstreep in elk woord de 'a' en ik vraag vervolgens of de woorden nog een zelfde letter hebben. Dit blijkt vaak een heel stuk moeilijker, maar uiteindelijk lukt het wel om tot het antwoord 't' te komen. Ik trek in elk woord het lijntje onder de a door tot het einde van het woord (zodat in elk woord 'at' onderstreept is. Dan lees ik de woorden als volgt:
l-at
k-at
m-at
r-at
Ik wijs er op dat elk woordje eindigt op -at en ik vermeld dat woorden, die op dezelfde klanken eindigen, rijmwoorden zijn. Ik breng dit begrip bewust aan en ik herhaal het ook zo vaak mogelijk zodat de cursisten de betekenis ervan snel kennen. Dit vergemakkelijkt de oefening in de toekomst.
Daarna hang ik de volgende woorden op het bord: pen - raam - map - gom - nat. Ik vraag welk van deze woorden rijmt op 'lat' en ik hang 'nat' onder het rijtje rijmwoorden. Ik herhaal dat 'lat' en 'nat' rijmwoorden zijn.
Vervolgens maak ik 5 kolommen op het bord en boven elke kolom hang ik een kaartje (lat - pen - raam - map - gom). Ik deel een aantal kaartjes met woorden die rijmen op deze 5 woorden uit, de cursisten hangen hun kaartje in de juiste kolom. De resultaten worden klassikaal besproken. Met deze oefening hebben de cursisten nog steeds de visuele ondersteuning van het woord. Zij zien immers de laatste letters van het woord, wat de oefening op zich niet zo moeilijk maakt. Na de bespreking van de resultaten wordt elk rijtje nog eens hardop gelezen. Daarbij vraag ik telkens: wat is in elk woord van dit rijtje hetzelfde?
Vervolgens ga ik een aantal woorden zeggen. De cursisten krijgen nu geen visuele ondersteuning van het woordbeeld. Deze oefening is dan ook een stuk moeilijker dan de vorige oefening. Bij elk woord dat ze horen moeten ze kunnen zeggen op welk van de 5 woorden dit woord rijmt. Hier kan je ook woorden gebruiken waarvan ze de letters nog niet geleerd hebben (zolang ze maar rijmen op 1 van de 5 woorden op het bord.
Pas wanneer dit echt goed gaat, ga ik over tot de schriftelijke oefening 'Rijmwoorden zoeken'.
Het kan goed zijn dat dit niet in dezelfde les gebeurt en dat de stappen die ik hierboven beschreef in een aantal lessen moeten herhaald worden voor ik aan de eigenlijke oefening begin.
Rijmen is zo belangrijk voor het lees- en schrijfproces, maar wordt naar mijn gevoel te weinig gedaan.
Schrijf een 8-tal woorden op het bord, de cursisten schrijven deze woorden over op een blad papier. Dicteer vervolgens woorden, de cursisten schrijven deze woorden naast het juiste rijmwoord. Indien ze tenslotte nog andere woorden kennen die rijmen op de rijmwoorden op het bord, worden die naast het corresponderende rijmwoord geschreven.
Deze oefening vergt heel wat voorbereiding, zeker wanneer je ze voor het eerst uitvoert. De cursisten moeten immers goed begrijpen wat je bedoelt met rijmwoorden en dat is nu net niet zo makkelijk om uit te leggen. In principe werken ze al met rijmwoorden in de fase van het voorbereidend lezen en schrijven, maar het gebeurt toch vaak dat ze het niet meer weten. In dat geval moet je er nog even op terugkomen. Ik doe dat meestal als volgt:
Na het lezen van wisselrijtjes, schrijf ik een wisselrijtje met wisselende initiaalklank op het bord.
Bijvoorbeeld:
lat
kat
mat
rat
Ik vraag aan de cursisten welke letter er in elk woordje hetzelfde is. Meestal krijg je dan als antwoord: de 'a'. Ik onderstreep in elk woord de 'a' en ik vraag vervolgens of de woorden nog een zelfde letter hebben. Dit blijkt vaak een heel stuk moeilijker, maar uiteindelijk lukt het wel om tot het antwoord 't' te komen. Ik trek in elk woord het lijntje onder de a door tot het einde van het woord (zodat in elk woord 'at' onderstreept is. Dan lees ik de woorden als volgt:
l-at
k-at
m-at
r-at
Ik wijs er op dat elk woordje eindigt op -at en ik vermeld dat woorden, die op dezelfde klanken eindigen, rijmwoorden zijn. Ik breng dit begrip bewust aan en ik herhaal het ook zo vaak mogelijk zodat de cursisten de betekenis ervan snel kennen. Dit vergemakkelijkt de oefening in de toekomst.
Daarna hang ik de volgende woorden op het bord: pen - raam - map - gom - nat. Ik vraag welk van deze woorden rijmt op 'lat' en ik hang 'nat' onder het rijtje rijmwoorden. Ik herhaal dat 'lat' en 'nat' rijmwoorden zijn.
Vervolgens maak ik 5 kolommen op het bord en boven elke kolom hang ik een kaartje (lat - pen - raam - map - gom). Ik deel een aantal kaartjes met woorden die rijmen op deze 5 woorden uit, de cursisten hangen hun kaartje in de juiste kolom. De resultaten worden klassikaal besproken. Met deze oefening hebben de cursisten nog steeds de visuele ondersteuning van het woord. Zij zien immers de laatste letters van het woord, wat de oefening op zich niet zo moeilijk maakt. Na de bespreking van de resultaten wordt elk rijtje nog eens hardop gelezen. Daarbij vraag ik telkens: wat is in elk woord van dit rijtje hetzelfde?
Vervolgens ga ik een aantal woorden zeggen. De cursisten krijgen nu geen visuele ondersteuning van het woordbeeld. Deze oefening is dan ook een stuk moeilijker dan de vorige oefening. Bij elk woord dat ze horen moeten ze kunnen zeggen op welk van de 5 woorden dit woord rijmt. Hier kan je ook woorden gebruiken waarvan ze de letters nog niet geleerd hebben (zolang ze maar rijmen op 1 van de 5 woorden op het bord.
Pas wanneer dit echt goed gaat, ga ik over tot de schriftelijke oefening 'Rijmwoorden zoeken'.
Het kan goed zijn dat dit niet in dezelfde les gebeurt en dat de stappen die ik hierboven beschreef in een aantal lessen moeten herhaald worden voor ik aan de eigenlijke oefening begin.
Rijmen is zo belangrijk voor het lees- en schrijfproces, maar wordt naar mijn gevoel te weinig gedaan.
Middenklank (mediaal) invullen
Doel: De cursisten herkennen de mediaalklank in mkm-woorden
De cursisten nemen hun middenklankkaart. Ze vullen de middenklank in een reeks opgegeven woorden in en lezen vervolgens de wisselrijtjes die ze zo gemaakt hebben.
De cursisten nemen hun middenklankkaart. Ze vullen de middenklank in een reeks opgegeven woorden in en lezen vervolgens de wisselrijtjes die ze zo gemaakt hebben.
Deze oefening wordt m.i. dan weer vaak overschat. In woorden die buiten een context gegeven worden, is het voor onze cursisten vaak heel moeilijk om de middenklank te herkennen. Vele klanken lijken zo goed op elkaar, dat de woorden met die klanken zonder context hetzelfde klinken. Ik vind het persoonlijk veel belangrijker dat cursisten de (kern)woorden, die ze geleerd hebben en die een betekenis voor hen hebben, wél correct kunnen schrijven - mits ze in een context geplaatst worden.
Wanneer ze in een zin als 'Het raam is dicht' raam als ram schrijven, vind ik dit 'erger' dan wanneer ze dit in een rij woordjes doen.
Wanneer ze in een zin als 'Het raam is dicht' raam als ram schrijven, vind ik dit 'erger' dan wanneer ze dit in een rij woordjes doen.
Carrouselmoment
Tijdens het carrouselmoment worden de tafels in 'blokken' gezet en gaan de cursisten in 3 groepen werken. Ik probeer daarbij de cursisten zoveel mogelijk in homogene groepen te verdelen. Al naargelang het niveau van de cursisten krijgen zij vervolgens oefeningen aangeboden. Wanneer ik de kans krijg om in een klas met computers te werken, dan gaan de cursisten van 1 groepje met de computerprogramma's werken.
De oefeningen die de cursisten maken zijn oefeningen die (meestal) ook in de cursus staan. De cursisten werken zo'n 15 minuten en schuiven dan door. Concreet betekent dit:
fase 1:
Groep A ('zwakste' cursisten) -> maken de basisoefeningen uit de cursus aan de tafel
Groep B ('middelmatige' cursisten) -> maken oefeningen op de computer
Groep C ('sterkste' cursisten) -> lezen met mij iets moeilijkere teksten
=> doorschuiven naar
fase 2:
Groep A ('zwakste' cursisten) -> maken oefeningen op de computer
Groep B ('middelmatige' cursisten) -> lezen met mij (tempo lezen, zoekopdrachten in de wisselrijtjes, eenvoudige teksten)
Groep C ('sterkste' cursisten) -> maken de oefeningen uit de cursus (zowel de basisoefeningen als de 'moeilijkste' oefeningen)
=> doorschuiven naar
fase 3:
Groep A ('zwakste' cursisten) -> lezen met mij de wisselrijtjes, krijgen zoekopdrachten, ...
Groep B ('middelmatige' cursisten) -> maken de oefeningen uit de cursus (sowieso de basisoefeningen en meer indien mogelijk)
Groep C ('sterkste' cursisten) -> maken oefeningen op de computer
De oefeningen die de cursisten maken zijn oefeningen die (meestal) ook in de cursus staan. De cursisten werken zo'n 15 minuten en schuiven dan door. Concreet betekent dit:
fase 1:
Groep A ('zwakste' cursisten) -> maken de basisoefeningen uit de cursus aan de tafel
Groep B ('middelmatige' cursisten) -> maken oefeningen op de computer
Groep C ('sterkste' cursisten) -> lezen met mij iets moeilijkere teksten
=> doorschuiven naar
fase 2:
Groep A ('zwakste' cursisten) -> maken oefeningen op de computer
Groep B ('middelmatige' cursisten) -> lezen met mij (tempo lezen, zoekopdrachten in de wisselrijtjes, eenvoudige teksten)
Groep C ('sterkste' cursisten) -> maken de oefeningen uit de cursus (zowel de basisoefeningen als de 'moeilijkste' oefeningen)
=> doorschuiven naar
fase 3:
Groep A ('zwakste' cursisten) -> lezen met mij de wisselrijtjes, krijgen zoekopdrachten, ...
Groep B ('middelmatige' cursisten) -> maken de oefeningen uit de cursus (sowieso de basisoefeningen en meer indien mogelijk)
Groep C ('sterkste' cursisten) -> maken oefeningen op de computer