Technisch lezen en schrijven
Bij technisch lezen en schrijven bestudeert men als het ware de code van de schriftelijke taal: de letters en hun klanken. De cursisten leren de letters herkennen aan hun klank, leren de taal verklanken.
Er bestaan verschillende uitgewerkte cursussen om volwassenen te leren lezen en schrijven. De meeste cursussen komen echter uit Nederland. Op zich zijn ze zeker bruikbaar, maar de audiobestanden klinken toch vaak te "Hollands". Daarnaast bots je toch ook vaak op woorden die hier in Vlaanderen niet gebruikt worden.
Om die reden werkte ik zelf een cursus technisch lezen en schrijven voor analfabete volwassenen uit: "Zwart op wit".
In deze cursus breng ik 20 referentiewoorden aan, waarin de nieuwe klanken telkens voorkomen. Deze referentiewoorden zijn woorden waarnaar steeds verwezen wordt indien nodig. In volgorde waarin ze aangebracht worden zijn dat:
Er bestaan verschillende uitgewerkte cursussen om volwassenen te leren lezen en schrijven. De meeste cursussen komen echter uit Nederland. Op zich zijn ze zeker bruikbaar, maar de audiobestanden klinken toch vaak te "Hollands". Daarnaast bots je toch ook vaak op woorden die hier in Vlaanderen niet gebruikt worden.
Om die reden werkte ik zelf een cursus technisch lezen en schrijven voor analfabete volwassenen uit: "Zwart op wit".
In deze cursus breng ik 20 referentiewoorden aan, waarin de nieuwe klanken telkens voorkomen. Deze referentiewoorden zijn woorden waarnaar steeds verwezen wordt indien nodig. In volgorde waarin ze aangebracht worden zijn dat:
|
Bij elk referentiewoord horen "kernwoorden". Kernwoorden zijn woorden die je kan maken met klanken die reeds aangebracht werden via vorige referentiewoorden én de (nieuwe) klanken uit het nieuwe referentiewoord.
Wie dat wenst, kan de volledige cursus downloaden via de website https://zwowi.com. Op deze website vind je de herwerkte versie van de cursus (juli 2018) met PowerPointpresentaties en werkbladen per referentiewoord.
Ook via Klascement kan je de cursus downloaden ('oude' versie zonder PowerPointpresentaties, maar met geluidsbestanden die je op een cd kan branden ).
De cursus op de zwowi-website bestaat uit:
Wie dat wenst, kan de volledige cursus downloaden via de website https://zwowi.com. Op deze website vind je de herwerkte versie van de cursus (juli 2018) met PowerPointpresentaties en werkbladen per referentiewoord.
Ook via Klascement kan je de cursus downloaden ('oude' versie zonder PowerPointpresentaties, maar met geluidsbestanden die je op een cd kan branden ).
De cursus op de zwowi-website bestaat uit:
- een PowerPointpresentatie bij elk referentiewoord
- een handleiding bij elk referentiewoord
- werkbladen voor de cursisten per referentiewoord of in zijn geheel (volledig werkboek)
- draaikaartjes bij elk referentiewoord
- kopieerbladen (zie "basisuitrusting" hieronder)
- geluidsbestanden die je op een cd kan branden, zodat de cursisten thuis kunnen meelezen (enkel via KlasCement)
Nodige materiaal om te werken aan technisch lezen en schrijven
Elke cursist heeft een "basisuitrusting" om met deze cursus te werken (de zogenaamde kopieerbladen). Je lamineert best deze kopieerbladen, want ze worden heel vaak gebruikt. De basisuitrusting bestaat uit:
- een GRoBl-kaart (GRoBl staat voor groen-roze-blauw - dit is een kaart met 3 vakjes om klanken auditief te discrimineren en hun positie te bepalen)
- twee luisterkaartjes (2 kaartjes voor het geval een klank 2 keer voorkomt in een woord, zoals 'p' in 'pap')
- een letter-envelop (letterkaartjes op klein formaat om woorden te leggen)
- een kaart met een letterrooster voor het herkennen van de nieuwe letters
- een motoriekkaart (met de gekende 4 lijntjes)
- een dicteekaart (voor klassikale dictees)
- juist of fout-kaartjes
- een 'hoeveel-woorden-hoor-je'-kaart
- een middenklankkaart
- een hakken-en-plakken-kaart
Ook de leerkracht heeft een minimum aan materiaal nodig. Deze basisuitrusting bestaat uit:
- een PowerPointpresentatie per referentiewoord (kan je enkel via de Zwowi-website downloaden)
- een GRoBl-kaart op bordformaat (zelfde kaart als die van de cursisten maar op een groter formaat afgedrukt)
- twee luisterkaartjes (idem, maar ze kunnen ook vervangen worden door magneten)
- bordletters (idem als de letter-envelop van de cursisten, maar ook hier weer op groter formaat)
- foto's van de referentiewoorden en de kernwoorden (minimum A6-formaat per foto, afhankelijk van de grootte van je groep)
- kaarten met flitswoorden van de referentiewoorden en de kernwoorden (idem)
- fotokaarten van de instructies die tijdens de les gebruikt worden
Werkvormen in chronologische volgorde
Verankeren van het referentiewoord
Je toont een foto van het referentiewoord (of indien mogelijk het object zelf) en leidt het referentiewoord a.d.h.v. een gesprek in. De cursisten moeten daarbij zowel een 'letterlijke' betekenis als een 'gevoelsmatige' betekenis van het referentiewoord krijgen. Dit is heel belangrijk, want het referentiewoord is het woord waarnaar je telkens weer zal verwijzen.
Hoor je het referentiewoord?
Doel: De cursisten kunnen het referentiewoord auditief identificeren, zowel in een rij woorden als in een doorlopende tekst.
- Je geeft een rij woorden op met daarin enkele keren het referentiewoord. De cursisten steken hun luisterkaartje omhoog telkens ze het referentiewoord horen.
- Je vertelt een 'verhaaltje' of je leest een tekst voor waarin het referentiewoord enkele keren voorkomt. De cursisten steken hun luisterkaartje omhoog telkens ze het referentiewoord horen.
Zie je het referentiewoord?
Doel: De cursisten kunnen het referentiewoord visueel identificeren, zowel in een rij woorden als in een doorlopende tekst.
- Je deelt aan de cursisten kaarten met flitswoorden uit (waaronder enkele kaartjes met het nieuwe referentiewoord). De cursisten die een kaartje met het referentiewoord krijgen, steken dit kaartje omhoog.
- De cursisten nemen hun werkblad en omcirkelen het referentiewoord in een reeks woorden.
- De cursisten krijgen een doorlopende tekst waarin het referentiewoord een paar keer voorkomt. Zij omcirkelen telkens het referentiewoord.
Waar hoor je de (nieuwe) klank?
Doel: De cursisten kunnen de klankpositie bepalen van de (nieuwe) klank.
De cursisten nemen elk hun GRoBl-kaart en de luisterkaartjes. Je zegt een aantal woorden met de nieuwe klank en je vraagt daarbij telkens "Waar hoor je ... in het woord ...?". De cursisten leggen hun luisterkaartje vervolgens op het juiste vakje (dat de positie van de klank in het woord weergeeft). Let er daarbij op dat de GRoBl-kaart daarbij steeds juist ligt (in de volgorde Groen-ROod-BLauw), zodat de cursisten groen gaan koppelen aan de initiaalklank, rood aan de mediaalklank en blauw aan de finaalklank).
Voorbeeld: Waar hoor je 'k' in 'tak'? -> Het luisterkaartje moet hier uiteraard op het blauwe vakje (van de finaalklank) gelegd worden.
De cursisten nemen elk hun GRoBl-kaart en de luisterkaartjes. Je zegt een aantal woorden met de nieuwe klank en je vraagt daarbij telkens "Waar hoor je ... in het woord ...?". De cursisten leggen hun luisterkaartje vervolgens op het juiste vakje (dat de positie van de klank in het woord weergeeft). Let er daarbij op dat de GRoBl-kaart daarbij steeds juist ligt (in de volgorde Groen-ROod-BLauw), zodat de cursisten groen gaan koppelen aan de initiaalklank, rood aan de mediaalklank en blauw aan de finaalklank).
Voorbeeld: Waar hoor je 'k' in 'tak'? -> Het luisterkaartje moet hier uiteraard op het blauwe vakje (van de finaalklank) gelegd worden.
Belangrijk daarbij is dat je de "klanken" van de letters zegt en niet de namen, bijvoorbeeld 'm-a-p' en niet 'em-aa-pee' of 'me-a-pe (met doffe e)·
Waar zie je de (nieuwe) letter/klank?
Doel: De cursisten kunnen de nieuwe letter/klank visueel herkennen, zowel in een reeks letters als in een reeks woorden.
Je deelt flitswoorden uit (maximum 5 per persoon, de cursisten checken of de nieuwe letter in de woorden op hun kaartjes voorkomt.
Daarna teken je 3 kolommen op het bord. Boven elke kolom teken je een GRoBl-kaart. Op de GRoBl-kaart in de 1ste kolom zet je een kruisje in het eerste vakje (= de nieuwe letter staat vooraan in het woord), op de GRoBl-kaart in de 2de kolom zet je een kruisje in het middelste vakje (= de nieuwe letter staat in het midden van het woord) en op de GRoBl-kaart in de 3de kolom zet je een kruisje in het laatste vakje (= de nieuwe klank staat achteraan in het woord). De cursisten hangen nu de flitswoorden waarin de nieuwe klank voorkomt, in de juiste kolom. Het resultaat wordt telkens klassikaal besproken.
Vervolgens nemen de cursisten het blad met het letterrooster (kopieerblad 4a) en omcirkelen ze (met uitwisbare lumocolorstiften de nieuwe letter (die meermaals op de blad staat). Door lumocolorstiften te gebruiken kan je deze kaart steeds opnieuw gebruiken.
Tenslotte hang je een 15 à 20-tal flitswoorden aan het bord. De cursisten krijgen zoekopdrachten bij deze flitswoorden.
Bijvoorbeeld:
Je deelt flitswoorden uit (maximum 5 per persoon, de cursisten checken of de nieuwe letter in de woorden op hun kaartjes voorkomt.
Daarna teken je 3 kolommen op het bord. Boven elke kolom teken je een GRoBl-kaart. Op de GRoBl-kaart in de 1ste kolom zet je een kruisje in het eerste vakje (= de nieuwe letter staat vooraan in het woord), op de GRoBl-kaart in de 2de kolom zet je een kruisje in het middelste vakje (= de nieuwe letter staat in het midden van het woord) en op de GRoBl-kaart in de 3de kolom zet je een kruisje in het laatste vakje (= de nieuwe klank staat achteraan in het woord). De cursisten hangen nu de flitswoorden waarin de nieuwe klank voorkomt, in de juiste kolom. Het resultaat wordt telkens klassikaal besproken.
Vervolgens nemen de cursisten het blad met het letterrooster (kopieerblad 4a) en omcirkelen ze (met uitwisbare lumocolorstiften de nieuwe letter (die meermaals op de blad staat). Door lumocolorstiften te gebruiken kan je deze kaart steeds opnieuw gebruiken.
Tenslotte hang je een 15 à 20-tal flitswoorden aan het bord. De cursisten krijgen zoekopdrachten bij deze flitswoorden.
Bijvoorbeeld:
- Zoek woorden met vooraan d
- Zoek woorden met achteraan k
- Zoek woorden met in het midden a
Temporeel ordenen
Doel: De cursisten kunnen letterreeksen van 3 klanken, waaronder ook de nieuwe klank, omzetten naar mkm-woorden.
Dit noemt men ook wel eens "hakken en plakken". In eerste instantie neem je letterreeksen van 3 klanken, maar geleidelijk aan kan je ook reeksen van 4 klanken nemen (zodat je woorden met clusters vooraan of achteraan krijgt).
Je geeft dus letterreeksen op, de cursisten zeggen om de beurt welk woord ze "gehoord" hebben (d-a-s = das)
Soms doe ik het ook als volgt: ik deel fotokaartjes (van de reeds gekende referentiewoorden en kernwoorden) uit onder de cursisten. Zelf heb ik een stapeltje flitswoorden (die corresponderen met de foto's die ik uitgedeeld heb) voor mij liggen. Ik spel de woorden op de kaartjes, de cursist met het juiste fotokaartje, steekt dit kaartje omhoog. Af en toe herhaal ik eens een woord dat ik al eerder gezegd heb, dit om ervoor te zorgen dat de cursisten 'bij de les' blijven.
Dit noemt men ook wel eens "hakken en plakken". In eerste instantie neem je letterreeksen van 3 klanken, maar geleidelijk aan kan je ook reeksen van 4 klanken nemen (zodat je woorden met clusters vooraan of achteraan krijgt).
Je geeft dus letterreeksen op, de cursisten zeggen om de beurt welk woord ze "gehoord" hebben (d-a-s = das)
Soms doe ik het ook als volgt: ik deel fotokaartjes (van de reeds gekende referentiewoorden en kernwoorden) uit onder de cursisten. Zelf heb ik een stapeltje flitswoorden (die corresponderen met de foto's die ik uitgedeeld heb) voor mij liggen. Ik spel de woorden op de kaartjes, de cursist met het juiste fotokaartje, steekt dit kaartje omhoog. Af en toe herhaal ik eens een woord dat ik al eerder gezegd heb, dit om ervoor te zorgen dat de cursisten 'bij de les' blijven.
Woorden leggen met de letterenvelop
Doel: De cursisten kunnen de juiste klankletterkoppeling maken met de aangebrachte letters.
De cursisten nemen hun letterenvelop. Je geeft een woord op, de cursisten leggen dit woord met de letters van hun letterenvelop. Dan geef je nieuw woorden op, waarin telkens 1 klank veranderd is t.o.v. het vorige woord. De cursisten passen het woord telkens aan.
De cursisten nemen hun letterenvelop. Je geeft een woord op, de cursisten leggen dit woord met de letters van hun letterenvelop. Dan geef je nieuw woorden op, waarin telkens 1 klank veranderd is t.o.v. het vorige woord. De cursisten passen het woord telkens aan.
Motoriekoefening
Opmerking vooraf: ik krijg vaak de vraag welk schrift je het best aanbrengt: gebonden schrift of blokletters. Omdat ik zelf ook met deze vraag worstelde, ben ik op zoek gegaan naar "antwoorden". Ik kwam daarbij steeds terecht bij de Stichting Schriftontwikkeling. Zij geven een duidelijk overzicht van zowel de voordelen als nadelen van het gebonden schrift versus het blokschrift. Op hun website vond ik heel wat materiaal en een visie waarin ik mij echt kan vinden. De Stichting Schriftontwikkeling heeft zelf ook een letterfont ontwikkeld - het lopend of cursief blokschrift - dat de voordelen van beide verenigt. Je kan dat letterfont gratis aanvragen op hun website. Daarnaast hebben ze ook een outline versie gemaakt die je kan gebruiken om werkbladen te maken voor de instructiefase.
Doel: De cursisten kunnen de nieuwe letter vormcorrect schrijven en daarbij rekening houden met:
De cursisten nemen hun schrift met schrijflijnen. Elke cursist heeft een schriftje met schrijflijnen (schoonschrift). Indien er geen schriften met schrijflijnen voorhanden zijn, kan je eventueel de achterzijde van kopieerblad 4a kopiëren.
Terwijl de cursisten met potlood met potlood de nieuwe letter overschrijven, loop jij rond en corrigeer je waar nodig. Let er daarbij op dat de cursisten de aangebrachte letter op een correcte wijze vormgeven, dat ze aandacht hebben voor de correcte pengreep, de schrijfhouding, de ‘route’ die de letter moet afleggen en de vorm van de letter.
Bij de Stichting Schriftontwikkeling kan je een pdf aanvragen waarin alle letters van het alfabet met hun ‘letterroute’ staan. Je kan hen bereiken via het e-mailadres [email protected].
Voor de motorische oefeningen laat ik de cursisten vaak met potlood schrijven. Controleer of de punten van hun potlood geslepen is en of de potloden sowieso nog goed zijn (geen “stompjes” - een te kort potlood bemoeilijkt het schrijven).
De Stichting Schriftontwikkeling heeft hierover een andere visie. Zij pleiten ervoor om altijd met een pen te laten schrijven, nooit met een potlood. Een potlood dient volgens hen enkel om te tekenen en niet om te schrijven.
Waarom kies ik dan toch voor een potlood? Ik merk dat ik zelf veel mooier schrijf met een potlood dan met een pen. Bovendien is het voor de cursisten duidelijk dat, wanneer zij met een potlood moeten schrijven, het accent ligt op de juiste “vormgeving” van de letters. Met een pen is het toch nog vaak “om ter snelst”. Een potlood betekent voor hen dat het tempo niet belangrijk is, maar dat ze “mooi moeten schrijven” 😊. En die denkpiste krijg ik er maar niet uit bij de cursisten.
In se kan ik de Stichting Schriftontwikkeling wel volgen in hun visie. Om die reden zorg ik altijd zelf voor de potloden in mijn klas. De cursisten mogen hun eigen potlood niet gebruiken. Ik koop potloden van een goede kwaliteit en van zodra ze anderhalve centimeter korter zijn (dan een nieuw potlood), laat ik ze niet meer gebruiken door de cursisten van de eerste modules (wel nog door cursisten van hogere modules waar alle letters reeds aangebracht zijn - en dan nog enkel door de sterkere cursisten).
Ik laat ook nooit met "kleuterpotloden" (de "knotsen" zoals deze potloden heten) schrijven. Daarmee kan je immers moeilijk de letters correct vormen.
Ik heb mezelf voorgenomen om het volgend schooljaar de proef eens op de som te nemen en de cursisten deze oefening ook af en toe met een pen te laten maken. Ik houd jullie op de hoogte.
Ik geef persoonlijk ook de voorkeur aan het schrijven van woorden met de nieuwe letter (i.p.v. enkel de nieuwe letter) omdat de cursisten op die manier meteen ook oefenen op de positie van de nieuwe letter t.o.v. andere reeds gekende letters (zo komt het beentje van de letter d bijvoorbeeld hoger dan het beentje van de letter a) of anders gezegd 'de plaats van de letter binnen de 4 lijntjes'.
Indien het referentiewoord nog een nieuwe klank bevat, worden alle bovenstaande stappen herhaald met die nieuwe klank vooraleer je verder gaat met de volgende oefeningen/werkvormen.
Doel: De cursisten kunnen de nieuwe letter vormcorrect schrijven en daarbij rekening houden met:
- de schrijfrichting (de "route" die de letter aflegt
- de verhouding van de letter t.o.v. de andere letters in het woord
- de positie van de letter 'binnen de 4 lijntjes'
De cursisten nemen hun schrift met schrijflijnen. Elke cursist heeft een schriftje met schrijflijnen (schoonschrift). Indien er geen schriften met schrijflijnen voorhanden zijn, kan je eventueel de achterzijde van kopieerblad 4a kopiëren.
Terwijl de cursisten met potlood met potlood de nieuwe letter overschrijven, loop jij rond en corrigeer je waar nodig. Let er daarbij op dat de cursisten de aangebrachte letter op een correcte wijze vormgeven, dat ze aandacht hebben voor de correcte pengreep, de schrijfhouding, de ‘route’ die de letter moet afleggen en de vorm van de letter.
Bij de Stichting Schriftontwikkeling kan je een pdf aanvragen waarin alle letters van het alfabet met hun ‘letterroute’ staan. Je kan hen bereiken via het e-mailadres [email protected].
Voor de motorische oefeningen laat ik de cursisten vaak met potlood schrijven. Controleer of de punten van hun potlood geslepen is en of de potloden sowieso nog goed zijn (geen “stompjes” - een te kort potlood bemoeilijkt het schrijven).
De Stichting Schriftontwikkeling heeft hierover een andere visie. Zij pleiten ervoor om altijd met een pen te laten schrijven, nooit met een potlood. Een potlood dient volgens hen enkel om te tekenen en niet om te schrijven.
Waarom kies ik dan toch voor een potlood? Ik merk dat ik zelf veel mooier schrijf met een potlood dan met een pen. Bovendien is het voor de cursisten duidelijk dat, wanneer zij met een potlood moeten schrijven, het accent ligt op de juiste “vormgeving” van de letters. Met een pen is het toch nog vaak “om ter snelst”. Een potlood betekent voor hen dat het tempo niet belangrijk is, maar dat ze “mooi moeten schrijven” 😊. En die denkpiste krijg ik er maar niet uit bij de cursisten.
In se kan ik de Stichting Schriftontwikkeling wel volgen in hun visie. Om die reden zorg ik altijd zelf voor de potloden in mijn klas. De cursisten mogen hun eigen potlood niet gebruiken. Ik koop potloden van een goede kwaliteit en van zodra ze anderhalve centimeter korter zijn (dan een nieuw potlood), laat ik ze niet meer gebruiken door de cursisten van de eerste modules (wel nog door cursisten van hogere modules waar alle letters reeds aangebracht zijn - en dan nog enkel door de sterkere cursisten).
Ik laat ook nooit met "kleuterpotloden" (de "knotsen" zoals deze potloden heten) schrijven. Daarmee kan je immers moeilijk de letters correct vormen.
Ik heb mezelf voorgenomen om het volgend schooljaar de proef eens op de som te nemen en de cursisten deze oefening ook af en toe met een pen te laten maken. Ik houd jullie op de hoogte.
Ik geef persoonlijk ook de voorkeur aan het schrijven van woorden met de nieuwe letter (i.p.v. enkel de nieuwe letter) omdat de cursisten op die manier meteen ook oefenen op de positie van de nieuwe letter t.o.v. andere reeds gekende letters (zo komt het beentje van de letter d bijvoorbeeld hoger dan het beentje van de letter a) of anders gezegd 'de plaats van de letter binnen de 4 lijntjes'.
Indien het referentiewoord nog een nieuwe klank bevat, worden alle bovenstaande stappen herhaald met die nieuwe klank vooraleer je verder gaat met de volgende oefeningen/werkvormen.