Luisteren,
luisteren
en nog eens luisteren ...
De meeste leerkrachten werken aan luistervaardigheid door een luistertekst te laten horen, daarna vragen te stellen over deze luistertekst en/of de luistertekst te laten samenvatten.
We vragen en verwachten daarbij wel heel veel van onze cursisten! Luisteren (naar een vreemde taal) is immers een vrij complex proces. Eerst en vooral moeten we de klanken verstaan. Dan moeten we de woorden herkennen in die klanken. We moeten een betekenis geven aan die woorden. Daarnaast moeten we de woorden nog eens in de juiste context plaatsen zodat we de spreker juist begrijpen. Met een taal als het Nederlands is dit helemaal niet zo evident. Het Nederlands heeft voor de meeste anderstaligen immers veel andere klanken dan de klanken uit hun moedertaal. Daardoor gaat het herkennen van woorden niet automatisch. Daarenboven vraagt woordherkenning heel veel van onze hersenen (zie hierboven) waardoor er weinig ruimte overblijft voor het eigenlijke woordbegrip. |
Hoe meer klanken en woorden geautomatiseerd zijn, hoe gemakkelijker je ze kan begrijpen. In die zin is het belangrijk om zoveel mogelijk aan luisteren te werken (ook wanneer je met schriftelijke vaardigheden bezig bent. Hoe kan je dan aan de luistervaardigheid werken?
Een paar voorbeelden:
Hoeveel keer hoor je dit woord?
Je geeft een woord op (eventueel met een foto, ...) en vervolgens lees je een tekst voor (of je vertelt een verhaal) waarin dit woord voorkomt. Daarbij geef je vooraf de opdracht om te tellen hoeveel keer je dat ene woord gehoord hebt.
Hoeveel woorden hoor je in de zin?
Je geeft een zin op en je laat de cursisten tellen hoeveel woorden ze gehoord hebben. Daarnaast kan je ook vragen "op welke plaats in de zin" ze een bepaald woord gehoord hebben.
Werken op zinsmelodie en intonatie
Je stelt een vraag en je geeft daarbij verschillende mogelijke antwoorden (a.d.h.v. foto's). Al naargelang de intonatie en de klemtonen in de (steeds dezelfde) vraag, moeten de cursisten een ander antwoord geven.
Voorbeeld van zo'n oefening:
Mijn cursisten kregen de onderstaande foto's. De vraag luidde telkens: "Gaat Karla donderdag met Jan naar Brussel?". Afhankelijk van de manier waarop ik de vraag stelde, moesten zij nu de juiste foto tonen.
Vooral de vragen "Gaat Kàrla donderdag met Jan naar Brussel?" en "Gaat Karla donderdag met Jàn naar Brussel?" waren moeilijk. Sommige cursisten hadden snel door dat ze naar mijn wenkbrauwen moesten kijken. En inderdaad, wanneer je een bepaald zinsdeel beklemtoont, dan gaan je wenkbrauwen bijna automatisch naar omhoog. Je moet maar eens proberen om een woord in een zin te beklemtonen en je wenkbrauwen niet te laten bewegen! Sindsdien geef ik dat altijd als tip aan mijn cursisten, het helpt echt.
Een paar voorbeelden:
Hoeveel keer hoor je dit woord?
Je geeft een woord op (eventueel met een foto, ...) en vervolgens lees je een tekst voor (of je vertelt een verhaal) waarin dit woord voorkomt. Daarbij geef je vooraf de opdracht om te tellen hoeveel keer je dat ene woord gehoord hebt.
Hoeveel woorden hoor je in de zin?
Je geeft een zin op en je laat de cursisten tellen hoeveel woorden ze gehoord hebben. Daarnaast kan je ook vragen "op welke plaats in de zin" ze een bepaald woord gehoord hebben.
Werken op zinsmelodie en intonatie
Je stelt een vraag en je geeft daarbij verschillende mogelijke antwoorden (a.d.h.v. foto's). Al naargelang de intonatie en de klemtonen in de (steeds dezelfde) vraag, moeten de cursisten een ander antwoord geven.
Voorbeeld van zo'n oefening:
Mijn cursisten kregen de onderstaande foto's. De vraag luidde telkens: "Gaat Karla donderdag met Jan naar Brussel?". Afhankelijk van de manier waarop ik de vraag stelde, moesten zij nu de juiste foto tonen.
Vooral de vragen "Gaat Kàrla donderdag met Jan naar Brussel?" en "Gaat Karla donderdag met Jàn naar Brussel?" waren moeilijk. Sommige cursisten hadden snel door dat ze naar mijn wenkbrauwen moesten kijken. En inderdaad, wanneer je een bepaald zinsdeel beklemtoont, dan gaan je wenkbrauwen bijna automatisch naar omhoog. Je moet maar eens proberen om een woord in een zin te beklemtonen en je wenkbrauwen niet te laten bewegen! Sindsdien geef ik dat altijd als tip aan mijn cursisten, het helpt echt.
Luisteren gaat aan alle andere vaardigheden vooraf. Zorg daarom dat je cursisten voldoende luisteren vooraleer ze gaan spreken.
We merken vaak dat cursisten krompraten. Dit heeft volgens mij vooral te maken met het feit dat ze te snel zijn gaan spreken (of m.a.w. eerst onvoldoende geluisterd hebben). Van verstokte krompraters zal je nooit 'rechtpraters' maken, dat is een illusie. Maar je kan er wel aan werken.
Krompraters moet je in de eerste plaats doen zwijgen! Zij moeten luisteren, luisteren en nog eens luisteren. Krompraters hebben ook vaak de neiging om slordig of onnauwkeurig te luisteren. Ze laten 'kleine woordjes' weg, hun woordvolgorde klopt niet, ... Wanneer je hen daarop wijst, dringt het vaak niet echt door want iedereen begrijpt hen. Toch?! Door hen oefeningen als hierboven vermeld te geven, kan je hen er beter mee confronteren dat ze toch niet zo goed spreken en dat ze vaak verkeerd begrepen kunnen worden.
Een collega van mij vergeleek ooit een zin met een huis. De 'belangrijkste' woorden (die de cursisten niet vergeten omdat de boodschap anders niet overkomt) zijn de stenen, de 'kleine woordjes' (die ze vaak systematisch weglaten) zijn de cement.
Een huis dat enkel bestaat uit stenen die je op elkaar stapelt - maar zonder cement - zal wel enigszins op een huis lijken. Maar of het een goed huis is? De kans is groot dat het in elkaar zakt! Als je die vergelijking aan je cursisten geeft, dan weten ze meteen wat je bedoelt.